VERON afdeling Friese Wouden
Afdelingsblad 'CQ Friese Wouden'
Slot
door PE1OPH
Een opfrissertje over condities - deel 2
Frekwentie
Om te bepalen, om wat voor soort condities het gaat, begint
men met het criterium ,,frequentie''. De meeste condities zijn frequentie -
gebonden. Sporadic E bv. gaat tot maximaal ongeveer 230 MHz. De in de vorige
editie afgedrukte tabel geeft de meest waarschijnlijke band voor een bepaalde
soort condities. In die gevallen, waarbij afstanden genoteerd worden, die buiten
de verwachte soort condities vallen, moeten andere criteria ( zoals meerdere
soorten condities gelijktijdig, hoe zit het op de aangrenzende banden) in de
beoordeling betrokken worden. Maar ook dan blijft het mogelijk, dat er geen
duidelijk beeld ontstaat.
Bij Sporadic-E verbindingen over extreem grote afstand, d.w.z.
meer dan 4000 km, is tot nu toe nog niet bekend, hoe dit gebeurt. Er bestaan
echter wel enkele theorie‰n over.
Hier volgt een voorbeeld ter bepaling van de soort condities:
Op 144 MHz kan men stations op een afstand van meer dan 1500 km werken en dat
met S-9 signalen. Gedurende de zomermaanden vermoed je dan dat het Sporadic E
is. Omdat Es op lagere frequenties eerder en sterker optreedt, zou er op 50 MHz
ook Es-activiteit merkbaar moeten zijn.
Stel, dat dit niet het geval is. Maar op 70-cm blijkt e.e.a.
wel aan de orde. Daaruit kan geconcludeerd worden, dat het dus om tropo gaat en
gezien de S-9 signalen is er waarschijnlijk een ,,duct''. Maar: Als er nu - in
het gebied van de ,,skip''- eens geen 6-meter - stations aanwezig zijn (of niet
mogen zenden) en er dus op die band niets is te horen, kan de getrokken
conclusie wel eens fout zijn. DX-clusters bieden hierbij waardevolle hulp. Als
er nergens op een DX-cluster een melding binnenkomt over 50 MHz aan het begin
van de ,,duct'' of aan het andere eind, dan mag men er zeker van zijn, dat het
hier niet om Sporadic E gaat.
Signaalsterkte / fading
De signaalsterkte alleen geeft geen uitsluitsel over de soort
opening. In het hierboven beschreven voorbeeld was - op grond van de
signaalsterkte - zowel Es als Tropo mogelijk. Hoe het signaal zich gedraagt
tijdens de opening en bijv. de fading kunnen ons dan verder op weg helpen.
Bij Es zijn de signalen vaak aan grote sterkteveranderingen
onderhevig. Binnen enkele minuten kan een verandering optreden tussen ,,niet te
nemen'' en S-9. Bij tropo zijn de signalen gedurende langere tijd stabiel. Bij
Radio aurora klinken ze sterk vervormd: CW-signalen lijken gesis, SSB komt over
als gefluister. Ook de scatter-modes hebben vaak dezelfde soort verschijnselen.
Geometrische Omstandigheden
Elke soort condities is aan een bepaalde afstand gebonden.
Verder weg, of dichterbij, ook aan de DX-afstand is een grens, zoals in de
eerder vermelde tabel blijkt. De plaats van uitzending (geografische
omstandigheden) en de richting waarin het conditiepad loopt, hebben daarbij
invloed. De FAI-condities op het noordelijk halfrond zijn steeds in noordelijke
richting. Ook treden bepaalde conditievormen slechts in bepaalde delen van onze
aarde op: Aurora-E zo ongeveer in de auroragebieden boven de 50e breedtegraad.
Bij bijv. TEP moeten beide stations zich ongeveer even ver ten
zuiden en ten noorden van de magnetische equator bevinden en moet ook de ligging
van die stations loodrecht t.o.v. die lijn zijn.
Tijd
Zowel het seizoen als de tijdstip op de dag zijn van invloed
op de waarschijnlijkheid van bepaalde condities. Ionoscatter, D/E-laag-
voorwaarts- scatter komt meestal rond het middaguur voor, als de D-laag het
hoogste ionisatieniveau bereikt. Gedurende een zonnevlekkenmaximum kunnen we
hier beter gebruik van maken dan tijdens een minimum. Gedurende de nachtelijke
uren komt Ionoscatter vrijwel niet voor.
Bij Aurora-E daarentegen gebeurt de activiteit juist wel
gedurende de nachtelijke uren. Ook andere conditiesoorten hebben zo hun
kenmerkende eigenschappen: Es komt gedurende de 365 dagen van een jaar bijna
alleen in de periode tussen mei en augustus voor en dan voornamelijk in de
namiddag en avond. Dat is ook zo voor FAI. Radioaurora komen we tegen in de
herfst en gedurende het voorjaar, waarbij een sterk verband bestaat met de
11-jarige zonnevlekken - cyclus. Dit geld eveneens voor de transequatoriale
verbindingen.
Zo heeft iedere soort propagatie zijn eigen ,,plaatje'', maar
blijven er uitzonderingen mogelijk, zoals krachtige radio-aurora's 's zomers en
Es in januari...
Weerssituatie
Het weer op onze wereldbol is een goede graadmeter, als het
erom gaat een voorspelling te doen t.a.v. het optreden van condities. Datzelfde
weer heeft echter geen enkele invloed op Aurora-E, Iono- scatter of, met enige
beperking, Sporadic E, waarvan de oorzaak in de Ionosfeer ligt. Het optreden van
een ,,duct'' is zeer onwaarschijnlijk, wanneer ergens in het mogelijke ,,tunnelkanaal''
grote luchtbewegingen plaats vinden, zoals bij bv. onweersbuien.
Apparatuur
Bij de bepaling van ,,welke vorm van condities'' speelt de
gebruikte apparatuur en de antenne(s) een belangrijke rol, waarbij beiden van
belang zijn bij de veldsterktebepaling.
Ioniosferische backscatter op 144 MHz kan alleen succesvol
worden gedaan met vermogens van minstens 500 W tot 750 W + een antenne, die 18
-20 dB gain heeft. In een enkel geval lukt het met 500 W en een 10-elements yagi.
Het door de antenne uitgestraalde vermogen moet minstens 5 kW...
Een andere aanwijzing voor een bepaalde conditiesoort is, dat
de antenne niet direct op het tegenstation is uitgericht, maar met een kleine of
grotere hoek van de directe lijn afwijkend is gedraaid. Bij Radio-Aurora bijv.
wijzen de antennes steeds in min of meer noordelijke richting, onafhankelijk van
de plaats van de stations. Bij FAI zijn ze uitgericht op een reflectiegebied
bezijden de directe richting. Zoals eerder gezegd, er kunnen meerdere soorten
propagatie gelijktijdig optreden. FAI komt vaak voor gedurende of net na een
grote ES-opening. Datzelfde geldt voor Auroral-E en Radio-Aurora.
Ongebruikelijk grote afstanden worden dan overbrugd door een
,,koppeling'' van twee soorten propagatie. In jaren met hoge
zonnevlekken-activiteit kunnen stations op 144 MHz maar zelden via TEP tot
Zuid-Afrika verbindingen noteren. Maar is er gelijktijdig Es, dan kunnen
stations op onze breedte - wanneer de reflectiewolk zich op een gunstige plaats
bevindt - die DX wel maken. Weliswaar is dat gezien het zelden voorkomen van
144MHz TEP nogal onwaarschijnlijk, maar het is niet onmogelijk. Helaas komt TEP
voornamelijk in de lente en het najaar voor en dat is kort voor en na het
seizoen voor ES. Maar er zijn ook tegen eind september wel Es- condities
genoteerd.
Met de hierboven beschreven tabel kun je met enige oefening
met redelijk succes bepalen om wat voor soort propagatie het gaat. De
diversiteit van mogelijkheden maakt de frequentiebanden vanaf 50 MHz tot veel
hoger interessant voor de zendamateur. En wie weet komen er in de toekomst nog
propagatie-modi, die nu nog niet bekend zijn. Dat e.e.a. niet onmogelijk is,
wordt bewezen door FAI, een propagatiesoort, die pas in de jaren 80 van de
vorige eeuw werd ontdekt door zendamateurs.
Dit artikel ontstond uit een idee van W3EP, in QST 4/99
gepubliceerd en na publicatie in het blad Funk 7/2000 door PE1OPH vertaald.