VERON A63
Friese Wouden
____________





Up
Bijeenkomst
VHF-UHF
De microfoon aan
HVN

 

VERON afdeling Friese Wouden
Afdelingsblad 'CQ Friese Wouden'

VHF-UHF

Slot

door PE1OPH

Een opfrissertje over condities - deel 2

Frekwentie

Om te bepalen, om wat voor soort condities het gaat, begint men met het criterium ,,frequentie''. De meeste condities zijn frequentie - gebonden. Sporadic E bv. gaat tot maximaal ongeveer 230 MHz. De in de vorige editie afgedrukte tabel geeft de meest waarschijnlijke band voor een bepaalde soort condities. In die gevallen, waarbij afstanden genoteerd worden, die buiten de verwachte soort condities vallen, moeten andere criteria ( zoals meerdere soorten condities gelijktijdig, hoe zit het op de aangrenzende banden) in de beoordeling betrokken worden. Maar ook dan blijft het mogelijk, dat er geen duidelijk beeld ontstaat.

Bij Sporadic-E verbindingen over extreem grote afstand, d.w.z. meer dan 4000 km, is tot nu toe nog niet bekend, hoe dit gebeurt. Er bestaan echter wel enkele theorie‰n over.

Hier volgt een voorbeeld ter bepaling van de soort condities: Op 144 MHz kan men stations op een afstand van meer dan 1500 km werken en dat met S-9 signalen. Gedurende de zomermaanden vermoed je dan dat het Sporadic E is. Omdat Es op lagere frequenties eerder en sterker optreedt, zou er op 50 MHz ook Es-activiteit merkbaar moeten zijn.

Stel, dat dit niet het geval is. Maar op 70-cm blijkt e.e.a. wel aan de orde. Daaruit kan geconcludeerd worden, dat het dus om tropo gaat en gezien de S-9 signalen is er waarschijnlijk een ,,duct''. Maar: Als er nu - in het gebied van de ,,skip''- eens geen 6-meter - stations aanwezig zijn (of niet mogen zenden) en er dus op die band niets is te horen, kan de getrokken conclusie wel eens fout zijn. DX-clusters bieden hierbij waardevolle hulp. Als er nergens op een DX-cluster een melding binnenkomt over 50 MHz aan het begin van de ,,duct'' of aan het andere eind, dan mag men er zeker van zijn, dat het hier niet om Sporadic E gaat.

Signaalsterkte / fading

De signaalsterkte alleen geeft geen uitsluitsel over de soort opening. In het hierboven beschreven voorbeeld was - op grond van de signaalsterkte - zowel Es als Tropo mogelijk. Hoe het signaal zich gedraagt tijdens de opening en bijv. de fading kunnen ons dan verder op weg helpen.

Bij Es zijn de signalen vaak aan grote sterkteveranderingen onderhevig. Binnen enkele minuten kan een verandering optreden tussen ,,niet te nemen'' en S-9. Bij tropo zijn de signalen gedurende langere tijd stabiel. Bij Radio aurora klinken ze sterk vervormd: CW-signalen lijken gesis, SSB komt over als gefluister. Ook de scatter-modes hebben vaak dezelfde soort verschijnselen.

Geometrische Omstandigheden

Elke soort condities is aan een bepaalde afstand gebonden. Verder weg, of dichterbij, ook aan de DX-afstand is een grens, zoals in de eerder vermelde tabel blijkt. De plaats van uitzending (geografische omstandigheden) en de richting waarin het conditiepad loopt, hebben daarbij invloed. De FAI-condities op het noordelijk halfrond zijn steeds in noordelijke richting. Ook treden bepaalde conditievormen slechts in bepaalde delen van onze aarde op: Aurora-E zo ongeveer in de auroragebieden boven de 50e breedtegraad.

Bij bijv. TEP moeten beide stations zich ongeveer even ver ten zuiden en ten noorden van de magnetische equator bevinden en moet ook de ligging van die stations loodrecht t.o.v. die lijn zijn.

Tijd

Zowel het seizoen als de tijdstip op de dag zijn van invloed op de waarschijnlijkheid van bepaalde condities. Ionoscatter, D/E-laag- voorwaarts- scatter komt meestal rond het middaguur voor, als de D-laag het hoogste ionisatieniveau bereikt. Gedurende een zonnevlekkenmaximum kunnen we hier beter gebruik van maken dan tijdens een minimum. Gedurende de nachtelijke uren komt Ionoscatter vrijwel niet voor.

Bij Aurora-E daarentegen gebeurt de activiteit juist wel gedurende de nachtelijke uren. Ook andere conditiesoorten hebben zo hun kenmerkende eigenschappen: Es komt gedurende de 365 dagen van een jaar bijna alleen in de periode tussen mei en augustus voor en dan voornamelijk in de namiddag en avond. Dat is ook zo voor FAI. Radioaurora komen we tegen in de herfst en gedurende het voorjaar, waarbij een sterk verband bestaat met de 11-jarige zonnevlekken - cyclus. Dit geld eveneens voor de transequatoriale verbindingen.

Zo heeft iedere soort propagatie zijn eigen ,,plaatje'', maar blijven er uitzonderingen mogelijk, zoals krachtige radio-aurora's 's zomers en Es in januari...

Weerssituatie

Het weer op onze wereldbol is een goede graadmeter, als het erom gaat een voorspelling te doen t.a.v. het optreden van condities. Datzelfde weer heeft echter geen enkele invloed op Aurora-E, Iono- scatter of, met enige beperking, Sporadic E, waarvan de oorzaak in de Ionosfeer ligt. Het optreden van een ,,duct'' is zeer onwaarschijnlijk, wanneer ergens in het mogelijke ,,tunnelkanaal'' grote luchtbewegingen plaats vinden, zoals bij bv. onweersbuien.

Apparatuur

Bij de bepaling van ,,welke vorm van condities'' speelt de gebruikte apparatuur en de antenne(s) een belangrijke rol, waarbij beiden van belang zijn bij de veldsterktebepaling.

Ioniosferische backscatter op 144 MHz kan alleen succesvol worden gedaan met vermogens van minstens 500 W tot 750 W + een antenne, die 18 -20 dB gain heeft. In een enkel geval lukt het met 500 W en een 10-elements yagi. Het door de antenne uitgestraalde vermogen moet minstens 5 kW...

Een andere aanwijzing voor een bepaalde conditiesoort is, dat de antenne niet direct op het tegenstation is uitgericht, maar met een kleine of grotere hoek van de directe lijn afwijkend is gedraaid. Bij Radio-Aurora bijv. wijzen de antennes steeds in min of meer noordelijke richting, onafhankelijk van de plaats van de stations. Bij FAI zijn ze uitgericht op een reflectiegebied bezijden de directe richting. Zoals eerder gezegd, er kunnen meerdere soorten propagatie gelijktijdig optreden. FAI komt vaak voor gedurende of net na een grote ES-opening. Datzelfde geldt voor Auroral-E en Radio-Aurora.

Ongebruikelijk grote afstanden worden dan overbrugd door een ,,koppeling'' van twee soorten propagatie. In jaren met hoge zonnevlekken-activiteit kunnen stations op 144 MHz maar zelden via TEP tot Zuid-Afrika verbindingen noteren. Maar is er gelijktijdig Es, dan kunnen stations op onze breedte - wanneer de reflectiewolk zich op een gunstige plaats bevindt - die DX wel maken. Weliswaar is dat gezien het zelden voorkomen van 144MHz TEP nogal onwaarschijnlijk, maar het is niet onmogelijk. Helaas komt TEP voornamelijk in de lente en het najaar voor en dat is kort voor en na het seizoen voor ES. Maar er zijn ook tegen eind september wel Es- condities genoteerd.

Met de hierboven beschreven tabel kun je met enige oefening met redelijk succes bepalen om wat voor soort propagatie het gaat. De diversiteit van mogelijkheden maakt de frequentiebanden vanaf 50 MHz tot veel hoger interessant voor de zendamateur. En wie weet komen er in de toekomst nog propagatie-modi, die nu nog niet bekend zijn. Dat e.e.a. niet onmogelijk is, wordt bewezen door FAI, een propagatiesoort, die pas in de jaren 80 van de vorige eeuw werd ontdekt door zendamateurs.

Dit artikel ontstond uit een idee van W3EP, in QST 4/99 gepubliceerd en na publicatie in het blad Funk 7/2000 door PE1OPH vertaald.